Bestemming
De molen wordt in bedrijf gehouden door een vrijwillig molenaar en fungeert als hulpgemaal voor de Steekterpolder bij extreme wateroverlast of als het gemaal het niet meer doet. De polder heeft een oppervlakte van 660 hectare en een opvoerhoogte van 1,60 meter
Historie
Op de kaart van Rijnland (1647) valt te zien dat de Steekterpolder door twee molens werd bemalen. De ene molen, staande aan de Gouwe, wordt de “Nieuwe Steeckter Mole” genoemd en de andere, op de plaats van de huidige molen, de “oude Steeckter Mole”. Vanwege de vanouds bewoonde oevers van de Oude Rijn stonden alle molens die op de Oude Rijn uitmaalden een eind verder het land in om geen last te hebben van deze bebouwing. Met de “Oude Steeckter Mole” was dat ook het geval.

De “Oude Steeckter Mole” werd in 1486 gebouwd. De opvoerhoogte was toen blijkbaar zo gering dat de 660 ha grote polder door één molen bemalen kon worden. De molen werd in 1597 vernieuwd. Het gaat hier waarschijnlijk om de huidige Steektermolen.
De molen heeft een vlucht van 26,60 meter en is daarmee de grootste wipmolen van Rijnland. In 1939 werd de molen “verdekkerd”, dat wil zeggen dat de roeden werden bekleed met metalen platen volgens het octrooi van A.J. Dekker uit Leiden. Deze gestroomlijnde molens kwamen met minder wind al in bedrijf en liepen veel sneller dan de met houten windborden uitgeruste molens.
De Dekkerwieken werden in 1962 vervangen door fokwieken. Ook werd het scheprad toen vervangen door een vijzel, die ook door een elektromotor kon worden aangedreven. Dat laatste kwam in die tijd meer voor, maar meestal werd daarbij gedeeltelijk gebruik gemaakt van de oude waterlopen. De Steektermolen was de eerste molen waarbij er geheel nieuwe waterlopen, in het hart van de molen, werden gemaakt.
Bij deze operatie verdween ook de woning uit de molen. Het bestaande zomerhuis werd toen verbouwd tot permanente bewoning voor de molenaar, die echter steeds meer machinist werd.

Het veranderen van de molen van een schepradmolen naar een vijzelmolen gaf later nog wat problemen. De constructie van een wipmolen is zodanig dat in theorie alle gewicht van het bovenhuis op het boventafelement van de molen rust. In de praktijk krimpt de verbinding tussen de onderzetel en de koker vaak los, waardoor de koker –en daarmee een gedeelte van het gewicht van het bovenhuis- op de schaarstijlen komt te rusten. Meestal geeft dit niet veel problemen, maar bij molens waar de schaarstijlen worden weggehaald, zoals hier, gaat de koker dan op de kokerbalken rusten. Deze balken zijn alleen bedoeld om de zijdelingse beweging van de koker te verhinderen en kunnen dit gewicht nooit dragen. Daarom zijn bij de laatste restauratie de kokerbalken vernieuwd en zijn er stalen balken over de stutten aangebracht.
Bij deze restauratie is ook een vrij revolutionaire bestrijding van de bonte knaagkever toegepast. De molen had vrij veel last van deze grote houtworm en is toen geheel ingepakt en zodanig verhit met stoom dat alle insecten moeten zijn gestorven. De vrij nieuwe balken in de molen hebben deze methode niet geheel zonder schade doorstaan; de hartscheuren zijn hierdoor een stuk groter geworden en sommige balken zijn ook getordeerd. Aan de oude balken viel gelukkig niets bijzonders waar te nemen.

De molen is tot 1979 eigendom geweest van de polder Steekt. In dat jaar vond een grote polderconcentratie plaats en gingen alle rechten, plichten en eigendommen van de polder over naar het nieuwe waterschap De Gouwelanden. Later vonden er nog twee polderconcentraties plaats en uiteindelijk kwam de molen in het bezit van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het Hoogheemraadschap heeft naast de molen een nieuw volautomatisch vijzelgemaal gebouwd, waardoor de molen alleen in noodgevallen wordt ingezet.
Per 1 juli 2018 is de molen overgedragen aan de Rijnlandse Molenstichting.
Bijzonder: De molen was één van de seinmolens van Rijnland. Een seinmolen is een poldermolen die van het waterschap de taak heeft gekregen om andere molens in de omgeving het sein te geven de bemaling van de polder te starten of te staken. Overdag werd op de seinmolen een zwarte vlag met middenin een groot wit vlak gehesen; 's nachts of bij mist werd een heldere lantaarn gebruikt als sein voor de molenaars.