Stommeermolen

Aalsmeer

Bestemming

De molen wordt door een vrijwillig molenaar in bedrijf gehouden en fungeert als hulpgemaal voor de Stommeer-,  Hornmeer- en Oosteinderpoelpolder en wordt ingezet bij extreme wateroverlast of als het gemaal niet werkt.

Te bemalen oppervlakte is 919 ha. De opvoerhoogte is 4,50 m.

 

Historie

Het Stommeer en de poelen bij Lisse zijn sinds 1622 eigendom van de stad Leiden. Bij wijze van subsidie worden deze wateren in 1622 aan de drie hoofdkerken van Leiden geschonken met daarbij de concessie om deze meren te bedijken en droog te maken. Begonnen wordt met de droogmaking van de Lisserpoel, maar al snel blijkt dat er veel risico’s zitten aan een dergelijke onderneming. De verleende concessie wordt daarom al snel door de kerken verkocht aan een aantal Amsterdamse ondernemers, waar onder de familie Van Baerle. Jan van Baerle bezit samen met de uitvinder Simon Hulsebosch het octrooi op de vijzel. De schepradmolens in de Lisserpoel worden zodoende al rond 1640 verbouwd tot vijzelmolens.

De droogmaking van het Stommeer loopt vertraging op doordat de oevers te slap blijken voor het maken van een ringdijk. Daarop wordt eerst zoveel land rond het meer aangekocht dat zoveel mogelijk bestaande wegen als dijk gebruikt kunnen worden. Aan de Geijlwijckerlaan worden in 1650 door de Warmondse molenmaker Clinckenberg twee vijzelmolens gebouwd. Na de droogmaking werd de zuidoostelijke molen verkocht. De Stommeermolen blijft staan.

 

Op 4 december 1919 wordt de Stommeermolen onder het malen getroffen door de bliksem en brand geheel af. Daarop wordt de Oostmolen van de Vriesekoopsche Polder, onder Leimuiden, aangekocht. Door molenmaker Boot van Oude Wetering wordt deze molen gedemonteerd en in Aalsmeer op de oude fundering van de Stommeermolen opgebouwd.

Op Tweede Kerstdag in 1927 breekt de bovenas, waardoor het gehele wiekenkruis naar beneden stort. Er worden een gebruikte bovenas en gebruikte roeden gekocht waardoor de molen in het voorjaar van 1928 weer kan malen. Vervolgens wordt besloten om een elektrische gemaal in de molen te stichten. Daartoe worden vijzel, vijzelwiel, spilwiel en het onderste stuk van de spil verwijderd, waarna in de molen een transformator en een elektrisch aangedreven centrifugaalpomp worden aangebracht, met zuig- en persbuis in vijzelkuip en voorwaterloop. Het gemaal wordt in april 1929 in gebruik genomen.

De centrifugaalpomp staat vandaag de dag nog steeds naast de molen
In 1967 wordt ten westen van de molen een nieuw elektrisch gemaal gebouwd. Het gemaal wordt gevoed door de in de molen aanwezige transformator. De molen wordt in 1970 uitwendig gerestaureerd, dan worden het restant van de spil en de bovenschijfloop verwijderd.
 

In 1987 verkoopt het waterschap Groot-Haarlemmermeer de molen aan de Rijnlandse Molenstichting. Later wordt op verzoek van de stichting, een nieuwe transformator bij het gemaal gebouwd, zodat de oude transformator uit de molen verwijderd kan worden.

Daarna volgden verschillende restauraties die tot doel hebben om de molen weer maalvaardig te maken. Sinds 2000-2001 kan de molen als hulpgemaal zijn werk weer doen.

 

Bijzonder: De molen is met een vlucht van 28,00 en 28,15 meter en een opvoerhoogte van 4,50 meter, de molen met het grootste gevlucht en grootste opvoerhoogte van de provincie Noord-Holland.

 

De molen werd van 1753 tot 1967 bemalen en bewoond door het geslacht Zwartendijk en stond zodoende ook wel bekend als de molen van Zwartendijk.

Deze website maakt gebruik van cookies om u een optimale gebruikerservaring te bieden.

Meer info