Bestemming
De Zelden van Passe of Grote Westeindse molen wordt in bedrijf gehouden door vrijwillige molenaars en fungeert als hulpgemaal bij extreme wateroverlast of als het gemaal niet functioneert. De Groote Westeindsche polder heeft een oppervlakte van 490 hectare en een opvoerhoogte van 1,40 m.
Historie
De polder is ontstaan na een vonnis van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland van 16 november 1641, waarbij een negental poldertjes wordt samengevoegd om door één molen te worden bemalen.
De molen wordt in de jaren 1645 en 1646 gebouwd door Adriaen Jacobszn Butterma, meester-molenmaker uit Bodegraven. Hij bouwt de molen zó solide in eikenhout, dat de molen nog altijd hecht en sterk is. De bouwkosten bedragen 8.136 gulden.
De molen was oorspronkelijk een binnenkruier, hij had dus de krui-inrichting in de kap. Vermoedelijk is de verbouwing tot buitenkruier al vroeg uitgevoerd.
In de molen bevindt zich een houten gangwand, waarin door inkerving is aangegeven, dat vier molenaars Kerkvliet van 1771 tot 1915 en vervolgens molenaar Willem Borst de molen hebben bemalen.
De molen bemaalt tot 1952 op windkracht de polder, daarna neemt een gemaal zijn werk over en wordt de molen aan zijn lot overgelaten. Als de Rijnlandse Molenstichting de molen en het molenaarshuis in 1962 in eigendom overneemt, is deze in een erbarmelijke staat. Vrijwel onmiddellijk daarna gaat molenmaker De Gelder uit Oegstgeest aan de slag met een grote restauratie voor de molen. In 1980 wordt ook het molenaarshuis aangewezen als rijksmonument.
De biotoop van de molen is recent helaas flink aangetast. De plaatsing van twee windturbines heeft de positie van de molen in het landschap weggedrukt en de aanleg van de Rijnlandroute heeft gezorgd voor twee enorme taluds vlak voor de molen die een enorme windbelemmering met zich brengen.
Seinmolen:
De Zelden van Passe is de oudste nog bestaande molen in Rijnland die seinmolen is geweest.
Een seinmolen was een poldermolen waarvan de molenaar van het Hoogheemraadschap de taak had gekregen om andere molenaars in de omgeving het sein te geven de bemaling van de polder te staken als het waterpeil van de boezem te hoog werd. Dit om overstromingen te voorkomen.
Overdag werd (sinds 1873) op de seinmolen aan de rechtopstaande wiek een zwart-wit-zwarte-vlag gehesen; 's nachts werd een heldere lantaarn gebruikt als sein voor de andere molenaars. De andere molenaars moesten zo snel mogelijk stoppen met malen als er geseind werd.
Seingeving in Rijnland kwam alleen voor in de polders ten zuiden van de Rijn en langs de Gouwe.
De Zelden van Passe werd aangewezen als seinmolen in 1799 en dit bleef zo tot de afschaffing in 1974.
Vanaf 1862 namen de molenaars van de Geerpolder (later het stoomgemaal van de Kleine Geer- en Blankaardpolder), de Duijvenvoordsepolder (tot 1873) en de torenwachter van Voorschoten (Hervormde kerk; tot 1873) als onderseingevers het sein van de Zelden van Passe over om de zichtbaarheid van het sein voor alle polders van de Vlietboezem te vergroten.
Na een proef moest vanaf 1873 de molenaar van de Zelden van Passe ook seinen als dat op het stoomgemaal van de Kleine Geer- en Blankaardpolder gebeurde. Daar stond na afbraak van de molen een seinmast. De molen werd daarmee zowel een hoofdseinmolen als een onderseinmolen, maar dat laatste alleen bij een bepaalde waterstand in de boezem bij de Geer- en Blankaardpolder.
Vanaf 1873 volgen er nog diverse wijzigingen in de seingeving en de molens die daaraan onderworpen zijn en komen er meerdere hoofdseinmolens in de Vliet- en Wassenaarse boezem bij, waaronder de Stevenshofjesmolen en de Bovenmolen van de Driemanspolder.
Ondanks de vervallen staat, bleef de Zelden van Passe ook in 1959 nog seinmolen. De molen kon toen geen water meer verplaatsen, maar nog wel het sein geven aan de andere molenaars en machinisten van de gemalen in de seingroep.
In 1974 werd de seingeving afgeschaft.
Bijzonder: De boeren in de omgeving waren voor transport van onder andere hun vee afhankelijk van het peil in de poldersloten. Het peil mocht niet te laag worden, want sommige boeren moesten met hun boten gebruik kunnen blijven maken van de sloten. Anderzijds wilden de boeren bij voorkeur wél een lager peil want anders zakten hun koeien weg in de zompige polders. De molen kwam de boeren dus ‘zelden van pas’, vandaar de naam: Zelden van Passe.