Molens in soorten en maten
Molens worden ingedeeld naar de energie die hen voortdrijft. Bij de Rijnlandse Molenstichting gaat dat uitsluitend door het gebruik van wind: windmolens (of poldermolens). Al onze molens zijn gebouwd om water te verplaatsen en zo de polders droog te houden. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld korenmolens of zaagmolens.
De molens van de Rijnlandse Molenstichting zijn grondzeilers. Het zijn windmolens waarvan de wieken vanaf de grond worden bediend. De draaiende wieken scheren over het erf rondom de molen. De zeilen op de wieken worden ook vanaf de grond voorgelegd.
Ook de vorm van de molen kan verschillen. Bij de Rijnlandse Molenstichting kennen we de volgende vormen:
De wipmolen
De achtkantmolen
De twaalfkantmolen, (uniek zijn de twee 12-kantige gemetselde molens, de enige in Nederland, de Lijker I en de Lijker II in Rijpwetering)
De ronde stenen molen
Een volgend onderscheid betreft het kruiwerk. Dat is de techniek waarmee het wiekenkruis van een windmolen wordt gedraaid, zodat het ‘in de wind’ kan worden gezet. Bij de Rijnlandse Molenstichting hebben de wipmolens een zetelkruiwerk. Het bovenhuis van de wipmolen rust (en draait) op de zetels op de ondertoren.
Alle andere molens hebben hun kruiwerk boven in de kap van de molen, vandaar: bovenkruiers. Bovenkruiers zijn nog te onderscheiden in binnen- of buitenkruier. De Rijnlandse Molenstichting heeft één binnenkruier: de Hondsdijkse molen in Koudekerk aan de Rijn. Het kruiwerk zit boven in de kap en niet zichtbaar aan de buitenzijde.
Alle andere bovenkruiers zijn buitenkruiers, herkenbaar aan het staart- schoor- en spruitwerk aan de buitenzijde van de molen.
Dan de wijze waarop de verplaatsing van het water plaatsvindt. Dan gaat het over molens met een scheprad of molens met een vijzel. Van oudsher waren alle poldermolens met een scheprad uitgerust. Het scheprad bij de Wipmolens zit meestal buiten de molen, al dan niet overdekt. Later zijn veel poldermolens ´vervijzeld´ zoals dat heet. Vijzels zijn vaak imposant om te zien. Soms brengen ze in een klap het water vier meter omhoog.
Ook hier weer één uitzondering: de Groenendijkse molen is uitgerust met een schroefpomp, een soort scheepsschroef die het water omhoog pompt.
Dan de tuigage van de wieken: het wiekensysteem. Daarbij gaat het vooral over de vraag hoeveel vermogen de wieken kunnen leveren. Gestroomlijnde wiekensysteem leveren aanzienlijk meer vermogen. Dat varieert bijvoorbeeld bij het Oud Holland systeem van 25 tot 30 kW tot 45 kW bij een meer gestroomlijnd wiekensysteem. In Nederland bestaan alleen al 13 wieksystemen. Bij de Rijnlandse Molenstichting zijn dat er drie:
Het Oud Holland systeem
Het fok systeem
De dekkerwiek
Tot slot kun je de molen uitdrukken in de grootte van het wiekenkruis of gevlucht. De Googermolen heeft bij onze stichting het grootste gevlucht: 28,80 / 28,90 meter. Maar ook de grootste molen van Noord-Holland de Stommeermolen mag er zijn: 28,00 / 28,15 meter. De molen met het kleinste gevlucht betreft de Faljerilmolen in de Kagerplassen. 4,60 meter.